Berekenen van de kinderbijslag bij betaling van één derde op een spaarrekening.

Naar aanleiding van de zesde staatshervorming is de kinderbijslag geregionaliseerd...

De toelichtingen in ons thematisch onderdeel zijn sinds 1 januari 2019 niet meer up-to-date.

De berekeningswijze is afhankelijk van de bestemming van het één derde van de kinderbijslag.

Bij betaling op een spaarrekening, wordt het kind beschouwd als deel uit te maken van het gezin van de rechthebbende. De berekeningswijze geldt enkel en alleen voor het desbetreffend geplaatst kind (uitgezonderd wezendossiers op grond van Art. 45 AKBW) en is verschillend naargelang er wel of geen co-ouderschap of gelijkmatig verdeelde huisvesting van toepassing is op de andere kinderen van de rechthebbende:

Als de andere kinderen van de rechthebbende, zich niet in een situatie van co-ouderschap en gelijkmatig verdeelde huisvesting bevinden:

Stap 1:  er wordt een groep van kinderen gevormd rond de rechthebbende volgens de chronologische volgorde van hun geboorte. Deze groep bestaat uit het geplaatste kind en de andere kinderen (inclusief deze waarvoor het één derde aan een bijslagtrekkende wordt betaald), voor wie dezelfde rechthebbende, een recht op kinderbijslag opent. De kinderen die niet in het gezin zijn gedomicilieerd van deze rechthebbende mogen niet worden weerhouden. De geplaatste kinderen wel, ongeacht de bestemming van hun 1/3de.
Art. 42 AKBW

Stap 2: van al deze kinderen worden hun basisbijslag en sociale toeslag (Art. 41, 42bis, 50ter) opgeteld en gedeeld door het aantal kinderen van de groep. Op deze manier wordt het evenredig deel aan kinderbijslag berekend voor het geplaatst kind.
Art. 70bis AKBW
CO 1306 van 20 juni 1997

Stap 3: Bij het evenredig deel worden de leeftijdsbijslag en bijslag Art. 47 AKBW van het desbetreffend kind opgeteld. Deze som wordt gesplitst in het één derde en de twee derden en betaald.
Wezen met verhoogde wezenbijslag worden nooit in een evenredige verdeling opgenomen. 
Art. 56bis AKBW
Wezen met de gewone kinderbijslag soms wel.
Art. 45 AKBW
CO 1117 van 8 december 1983
De kinderbijslag van de andere kinderen in het gezin blijft onveranderd en wordt berekend alsof dit geplaatste kind niet bestaat.
In Art. 42 §2 zijn deze kinderen met het één derde spaarrekening immers niet opgenomen.

Voorbeeld

De ouders hebben 4 gemeenschappelijke kinderen en verblijven in 1 gezin:
  • Het oudste kind °2010 met rang 1 is geplaatst met één derde aan een spaarrekening.
  • Voor de andere 3 kinderen wordt de kinderbijslag betaald aan dezelfde bijslagtrekkende.

Berekeningen:

  • enkel voor het kind °2010 met de spaarrekening is er een groepering rond de rechthebbende met de 4 kinderen en toepassing van de evenredige verdeling
  • voor de andere 3 kinderen worden de rangen 1, 2 en 3 volledig betaald aan de bijslagtrekkende zonder rekening te houden met het geplaatst kind

Als de andere kinderen van de rechthebbende zich wel in een situatie van co-ouderschap en gelijkmatig verdeelde huisvesting bevinden:

Er dient hoofdzakelijk dezelfde berekeningswijze te worden gevolgd als bij de kinderen (zonder co-ouderschap of gelijkmatig verdeelde huisvesting), maar er is wel een zeer belangrijk verschilpunt met betrekking tot de samenstelling van de groep van kinderen rond de rechthebbende. Dit kan worden opgelost met het invoegen van de stap 1bis in de vorige werkwijze:
De niet-geplaatste kinderen met de ouderschapsregeling co-ouderschap of gelijkmatig verdeelde huisvesting worden geacht deel uit te maken van het gezin van hun bijslagtrekkende, zelfs indien ze gedomicilieerd zijn in het gezin van de rechthebbende, voor de toepassing van Art. 70bis AKBW.

Voorbeeld

De moeder is rechthebbende voor de 4 kinderen en de vader is zonder beroep.
  • Bij haar zijn gedomicilieerd: kind 1(niet-geplaatst), kind 2 en 3 (geplaatst met 1/3de aan hun spaarrekening)
  • Zij is bijslagtrekkende voor het oudste kind 1 (niet-geplaatst).
  • De vader is bijslagtrekkende voor kind 4 (niet-geplaatst) dat bij hem is gedomicilieerd.

De berekening van de kinderbijslag gebeurt als volgt:

  • voor de kinderen met de spaarrekening: groepering rond de rechthebbende (moeder) met de kinderen 1, 2 en 3. Uit deze groep wordt het evenredig deel berekend voor de kinderen met de spaarrekening Het niet-geplaatst kind 1 met co-ouderschap wordt geacht in het gezin van de bijslagtrekkende te zijn. Deze bijslagtrekkende is echter dezelfde persoon als de rechthebbende, de moeder. Om die reden zal dit kind toch worden meegenomen in de berekening.

Het niet-geplaatst kind 4 wordt geacht in het gezin van de bijslagtrekkende vader te zijn en wordt daarom niet meegenomen in deze berekening.

  • Kind 1 zal rechtgevend zijn op een eerste rang aan de bijslagtrekkende moeder.
  • Kind 4 zal rechtgevend zijn op een eerste rang aan de bijslagtrekkende vader.

De juridische fictie van het co-ouderschap werd vastgelegd in de Art. 60, 64 en 69 AKBW. Voor de andere aspecten van de kinderbijslag waarin dit een rol speelt, werden omzendbrieven en dienstbrieven opgesteld door Famifed, goedgekeurd door het Beheerscomité. De toelichting met betrekking tot de geplaatste kinderen uit de omzendbrieven 1351 (toeslagen 42bis en 50ter) en 1365 (éénoudertoeslag) wordt eveneens doorgetrokken tot het aspect groepering en evenredige verdeling (Art. 70bis AKBW). Vanaf 2015 werd het recht op de toeslagen, algemeen hervormd.
CO 1400 van 11 december 2014 en CO 1407 van 18 januari 2016.
Dit heeft de in het voorbeeld uitgelegde draagwijdte tot gevolg in de berekening voor de kinderen met het één derde aan een spaarrekening.

Voorbeeld 1

Twee partners vormen een feitelijk gezin en hebben hierover de nodige verklaring afgelegd. Er zijn geen gemeenschappelijke kinderen. Elke partner heeft eigen kinderen en is voor hen ook de bijslagtrekkende. Op deze basis wordt de kinderbijslag tussen hen beiden gegroepeerd. Wanneer de kinderen van partner 1 worden geplaatst, ontstaat de volgende situatie:

Partner 1 blijft in dit voorbeeld de rechthebbende voor de eigen kinderen, geboren in 2010 en 2013;

  • Het kind 2010 is geplaatst met één derde op een spaarrekening.
  • Het kind 2013 is geplaatst met één derde, te betalen aan partner 1.

 Partner 2 is bijslagtrekkende voor de eigen kinderen, geboren in 2011 en 2014.

  • Deze 2 kinderen worden opgevoed in co-ouderschap en hun rechthebbende ouder bevindt zich buiten hun gezin.

Berekeningen:

  • enkel voor het kind 2010 met de spaarrekening is er een groepering rond de rechthebbende partner 1 met de kinderen 2010 en 2013 (in de rangen 1 en 2), met toepassing van de evenredige verdeling.
  • het één derde en de twee derden voor kind 2013 worden verdeeld uit rang 2
  • partner 2 ontvangt een eerste en een derde rang voor de kinderen 2011 en 2014.

Voorbeeld 2

Twee partners vormen een feitelijk gezin en hebben hierover de nodige verklaring afgelegd. Elke partner heeft enkel eigen kinderen en is voor hen ook de bijslagtrekkende. Op deze basis wordt de kinderbijslag tussen hen beiden gegroepeerd.

Partner 1 is rechthebbende voor de eigen kinderen, geboren in 2010 en 2013;

  • Het kind 2010 is geplaatst met één derde op een spaarrekening.
  • Het kind 2013 is geplaatst met één derde aan partner 1, tevens bijslagtrekkende.

Partner 2 is bijslagtrekkende voor de eigen kinderen, geboren in 2011 en 2014.
Deze 2 kinderen worden opgevoed in co-ouderschap maar hun rechthebbende heeft het voorrangsrecht afgestaan aan de partner 1 in het feitelijk gezin van de kinderen en hun bijslagtrekkende ouder.

Berekeningen:

  • enkel voor het kind 2010 met de spaarrekening, is er een groepering rond de rechthebbende partner 1 met de 4 kinderen en toepassing van de evenredige verdeling. De kinderen 2011 en 2014 worden opgevoed in co-ouderschap. Zij worden bij deze berekening in het gezin van hun bijslagtrekkende (partner 2) beschouwd. Aangezien deze zich in hetzelfde gezin bevindt als de rechthebbende (partner 1), is er geen beletsel om hun rang en het overeenkomstig bedrag mee in aanmerking te nemen.
  • het één derde en de twee derden voor kind 2013 worden verdeeld uit rang 2
  • partner 2 ontvangt een eerste en een derde rang voor de kinderen 2011 en 2014

Voorbeeld 3

Twee partners hebben kinderen uit een vorige relatie, die worden opgevoed in co-ouderschap.
Ze zijn hertrouwd met elkaar en hebben ook nog een gemeenschappelijk kind.
  • Partner 1 is rechthebbende voor zijn eigen kinderen °2010 (kind 1), kind °2012 (kind 3) en het gemeenschappelijk kind °2016 (kind 5).
  • Partner 2 is bijslagtrekkende voor haar eigen kinderen °2011 (kind 2) en kind °2014 (kind 4) en het gemeenschappelijk kind °2016 (kind 5).
  • De rechthebbende voor de kinderen °2011 (kind 2) en kind °2014 (kind 4) bevindt zich niet in het gezin. Hij heeft tevens 2 minderjarige kinderen °2015 (kind 6) en °2016 (kind 7) waarvoor hij enkel de rechthebbende is. Ze worden opgevoed door de bijslagtrekkende in co-ouderschap buiten zijn gezin en staan gedomicilieerd bij hun vader.

Hoe gebeurt de berekening als het kind 2 wordt geplaatst met het 1/3de aan haar spaarrekening?

De groepering gebeurt dus rond de rechthebbende voor kind 2. Dit is haar vader, buiten het gezin van de moeder en de stiefvader. Haar broer °2014 (kind 4) wordt niet behouden in de berekening omdat hij niet gedomicilieerd is bij zijn rechthebbende vader. De kinderen 6 (°2010) en 7 (°2016) worden opgevoed in co-ouderschap en worden daarom fictief opgenomen in het apart gezin van hun bijslagtrekkende moeder in deze berekening.
Ze beïnvloeden de berekening van de kinderbijslag niet voor kind 2.

Rond de rechthebbende wordt dus maar een eerste rang gegroepeerd van kind 2.
Enkel voor het geplaatst kind 2 (°2010) zal de verdeelsleutel één derde en twee derden worden gebruikt.
Voor de berekening van de kinderbijslag van de andere kinderen, wordt het geplaatst kind volledig buiten beschouwing gelaten.

Top