De bijslagtrekkende

Naar aanleiding van de zesde staatshervorming is de kinderbijslag geregionaliseerd...

De toelichtingen in ons thematisch onderdeel zijn sinds 1 januari 2019 niet meer up-to-date.

Twee types van bijslagtrekkenden

Voor het Kadaster van de kinderbijslag is de bijslagtrekkende de natuurlijke persoon die de gezinsbijslag ontvangt.

Niet-natuurlijke personen worden dus niet in het Kadaster opgenomen als bijslagtrekkende.

Personen die de kinderbijslag ontvangen door een gerechtelijke beslissing (voorlopig bewindvoerders, begunstigden van een sommendelegatie, schuldbemiddelaars) worden niet in het Kadaster opgenomen (zelfs niet in de rol van bijslagtrekkende).

In het Kadaster moet de persoon die bijslagtrekkende geweest zou zijn als er geen gerechtelijke beslissing geweest was, opgenomen worden als bijslagtrekkende.

Er bestaan twee types van bijslagtrekkenden:

  • Bijslagtrekkenden van type 1 (rol 102)
    Dat zijn de gewone bijslagtrekkenden, anders gezegd diegenen die de gezinsbijslag ontvangen en voor wie alleen de elektronische informatie van het Rijksregister en het KSZ-register nodig is. Die code geeft ook toegang tot alle soorten raadplegingen over die persoon.
  • Bijslagtrekkenden van type 2 (rol 103)
    Dat zijn ook echte bijslagtrekkenden, maar hun socioprofessioneel statuut zou, als het zou veranderen, tot een herziening van de voorrangsorde of van het recht op kinderbijslag leiden. Voor hen zijn dus naast de elektronische informatie uit het Rijksregister en het KSZ-repertorium alle elektronische attesten van de andere sociale zekerheidssectoren (werkloosheid, ziekte- en invaliditeitsverzekering, enz.) onmisbaar. Ook die code geeft toegang tot de consultaties.

Begindatum van de integratie

De begindatum van de integratie van een bijslagtrekkende moet in het Kadaster ingevuld worden zodra die bijslagtrekkende gecreëerd is in de interne database van het kinderbijslagfonds.

Zodra die begindatum van de integratie in het Kadaster ingevoerd is, kan het kinderbijslagfonds de distributieberichten ontvangen van de wettelijke (en de socioprofessionele) gegevens voor bijslagtrekkenden van type 2. Door die invoering kunnen ook de databases van de andere sectoren geraadpleegd worden.

De begindatum van de integratie van een bijslagtrekkende mag nooit vallen vóór de 1ste dag van zijn geboortemaand. De datum mag in principe ook niet vallen vóór de 16de verjaardag van de bijslagtrekkende, afgezien van wettelijk verantwoorde uitzonderingen.

Voorbeelden

  • een geplaatst kind voor wie het derde op een spaarrekening gestort wordt
  • een ontvoogd rechtgevend kind
  • een kind dat bijslagtrekkende is voor zijn eigen kinderen

Die verplichting vloeit voort uit het proportionaliteitsprincipe van de KSZ: informatie die niet strikt noodzakelijk is voor het beheer en de behandeling van een dossier mag niet worden meegedeeld.

FAMIFED vraagt alle kinderbijslagfondsen jaarlijks alle actieve dossiers met een bijslagtrekkende onder de 16 jaar na te kijken.

De begindatum van de integratie mag niet vallen na de datum waarop de bijslagtrekkende in de eigen interne database van de instelling ingevoerd is. Als de gegevens bijgewerkt worden, kan de oorspronkelijke of de laatst bekende datum alleen vervangen worden door een vroegere datum, mits de hiervoor vermelde voorschriften nageleefd worden.

Voorbeeld

Op 18 mei kan een kinderbijslagfonds niet 1 juni invoeren als begindatum van de integratie. Zij moet 1 mei invoeren als begindatum van de integratie.

Einddatum van de integratie

De einddatum van de integratie van de bijslagtrekkende moet ingevuld worden als de bijslagtrekkende niet langer bijslagtrekkende is in het dossier en ook als het recht op gezinsbijslag eindigt en bij ontvangst van het afsluitingsformulier voor een dossier. Die verplichting vloeit voort uit het proportionaliteitsprincipe van de KSZ: informatie die niet strikt noodzakelijk is voor het beheer en de behandeling van een dossier mag niet worden meegedeeld.

Een kinderbijslagfonds mag in geen geval een einddatum van integratie invoeren die meer dan 3 maanden verder in de toekomst ligt.

De einddatum van de integratie mag niet vallen vóór de datum waarop de instelling die in het Kadaster invoert.

Voor de wijzigingen van rol 102 naar 103 en omgekeerd: een datum die valt vóór de systeemdatum is mogelijk als de ingevoerde datum wel degelijk beantwoordt aan een daadwerkelijke behoefte aan informatie.

Voorbeeld

Een kinderbijslagfonds dat betaalt uit hoofde van een vader, werknemer, stelt op 17 maart 2011 vast dat ze de berichten D042 nodig heeft vanaf 1 maart 2011 over de werkloze moeder, in verband met een wijziging van de voorrang. De instelling kan in dat geval op 17 maart 2011 rol 102 afsluiten vanaf 28 februari 2011 en dezelfde persoon invoeren in rol 103 vanaf 1 maart 2011.

De integratieperiode van de bijslagtrekkende moet begrepen zijn in de integratieperiode van de rechthebbende.

Zodra het brevet naar het volgende kinderbijslagfonds gestuurd is, moet het oorspronkelijke kinderbijslagfonds de integratie van alle betrokken actoren afsluiten. Die regel geldt voor alle kinderbijslagfondsen.

Als er nog een terug te vorderen debet is, moet de einddatum van de integratie van de bijslagtrekkende niet ingevuld worden.

Bij gebrek aan (voldoende) goederen die te gelde gemaakt kunnen worden, blijft de debiteur in het Kadaster geïntegreerd.

Door die integratieperiode open te houden blijft de instelling informatie ontvangen over mogelijke veranderingen in de wettelijke en socioprofessionele gegevens van de debiteur.

Bij overlijden van de bijslagtrekkende moet als einddatum van de integratie de laatste dag van de maand waarin de informatie over dat overlijden verwerkt wordt, ingevuld worden.

Begin- en einddatum van de betalingen

Begindatum

De begindatum van de betalingen aan de bijslagtrekkende moet overeenstemmen met de 1ste dag van de maand waarop het recht op betaling betrekking heeft.

Die datum mag niet vallen vóór de geboortedatum van de bijslagtrekkende.

Hij mag ook niet vallen vóór de begindatum van de integratie en evenmin na de einddatum van de integratie van de bijslagtrekkende.

Het kinderbijslagfonds mag geen kinderbijslag betalen aan de bijslagtrekkende zolang de begindatum van de betalingen aan de bijslagtrekkende niet in het Kadaster ingevoerd is.

Einddatum

De einddatum van de betalingen moet overeenstemmen met de laatste dag van de maand waarop het laatste recht op betalingen aan die bijslagtrekkende betrekking heeft.

Hij mag niet vallen vóór de begindatum van de integratie en ook niet na de einddatum van de integratie van de bijslagtrekkende.

Een kinderbijslagfonds mag in geen geval een einddatum van integratie invoeren die meer dan 3 maanden verder in de toekomst ligt.

Het kinderbijslagfonds mag aan de bijslagtrekkende geen kinderbijslag betalen die niet beantwoordt aan de correcte rechtssituatie zoals weergegeven in het Kadaster van de kinderbijslag.

Als een kinderbijslagfonds verder betaalt, mag die einddatum niet ingevuld zijn. Een kinderbijslagfonds mag ook niet systematisch een einddatum van de betalingen invullen en die dan regelmatig uitstellen. Als de einddatum van de betalingen ingevuld is, is dat wel degelijk omdat het kinderbijslagfonds al dan niet informatie heeft ontvangen op basis waarvan het kan stoppen met betalen.

Als het kinderbijslagfonds later gegevens ontvangt op basis waarvan ze opnieuw kan betalen en er dus na een nieuwe beslissing van het kinderbijslagfonds opnieuw betaald wordt nadat de betalingen aan de bijslagtrekkende minstens een maand onderbroken zijn, creëert het kinderbijslagfonds een nieuwe betaalperiode en vult ze een nieuwe begindatum van de betalingen in.

In de historiek van de betalingen kunnen de betalingen dus (meerdere keren) onderbroken zijn.

De betaalperiode van de bijslagtrekkende moet begrepen zijn in de integratieperiode van de bijslagtrekkende, die zelf begrepen moet zijn in de integratieperiode van de rechthebbende.

In eenzelfde dossier mogen de periodes van betaling aan een bijslagtrekkende elkaar niet (gedeeltelijk) overlappen.

Alle betaalperiodes moeten begrepen zijn in het geheel van de integratieperiodes van de bijslagtrekkende, en moeten minstens alle periodes van betaling aan het rechtgevend kind omvatten.

Er mag geen periode van betaling aan een bijslagtrekkende zijn zonder een periode van betaling aan minstens één rechtgevend kind.

Het kinderbijslagfonds dat de basiskinderbijslag betaalt, moet ook de toeslagen betalen die eventueel verschuldigd zijn over de hele bevoegdheidsperiode, of het nu gaat om provisionele betalingen of om definitieve betalingen. 

Dat voorkomt dat in het Kadaster twee kinderbijslagfondsen verschijnen voor dezelfde periode voor hetzelfde kind, waarvoor de ene de basiskinderbijslag en de andere alleen de toeslag betaald heeft.

Bij overlijden van de bijslagtrekkende moet in de zone voor de einddatum van de betalingen de laatste dag van de overlijdensmaand van die bijslagtrekkende ingevuld worden.

Provisionele betalingen

Provisionele betalingen door een kinderbijslagfonds binnen de nationale verdeling moeten, zelfs ondanks het bevoegdheidsbesluit, voor het Kadaster beschouwd worden als geldige betalingen voor zover ze niet leiden tot een regularisatie tussen kinderbijslagfondsen.

Bevoegdheidsbesluit:

Kraamgeld

De betaaldatum en de rang moeten in het Kadaster opgenomen worden als het kraamgeld vooruitbetaald wordt of als het betaald wordt na de geboorte van het kind.

Het kinderbijslagfonds die het oorspronkelijke bedrag betaalt, voert de gegevens in het Kadaster in en moet eventueel de bijpassing doen voor de hogere rang.

Als betaaldatum voor het kraamgeld moet, ook voor meerlingen, de werkelijke betaaldatum ingevoerd worden.

Die datum moet in het Kadaster ingevoerd worden zodra het kinderbijslagfonds opdracht geeft voor de betaling.

Als meerdere kraamuitkeringen betaald worden op verschillende tijdstippen voor verschillende rechtgevende kinderen, worden voor de kraamuitkeringen verschillende betaaldatums ingevuld, namelijk de werkelijke betaaldatums van die uitkeringen.

Een kinderbijslagfonds mag in geen geval een datum van betaling van het kraamgeld invoeren die meer dan 3 maanden verder in de toekomst ligt.

Top